Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. rechtstrijken:


Dutch

Detailed Translations for rechtstrijken from Dutch to Swedish

rechtstrijken:

rechtstrijken verbe (strijk recht, strijkt recht, streek recht, streken recht, recht gestreken)

  1. rechtstrijken (goedmaken; rechtzetten)
    ställa tillrätta; göra bra; fixa; korrigera
    • ställa tillrätta verbe (ställer tillrätta, ställde tillrätta, ställt tillrätta)
    • göra bra verbe (gör bra, gjorde bra, gjort bra)
    • fixa verbe (fixar, fixade, fixat)
    • korrigera verbe (korrigerar, korrigerade, korrigerat)

Conjugations for rechtstrijken:

o.t.t.
  1. strijk recht
  2. strijkt recht
  3. strijkt recht
  4. strijken recht
  5. strijken recht
  6. strijken recht
o.v.t.
  1. streek recht
  2. streek recht
  3. streek recht
  4. streken recht
  5. streken recht
  6. streken recht
v.t.t.
  1. heb recht gestreken
  2. hebt recht gestreken
  3. heeft recht gestreken
  4. hebben recht gestreken
  5. hebben recht gestreken
  6. hebben recht gestreken
v.v.t.
  1. had recht gestreken
  2. had recht gestreken
  3. had recht gestreken
  4. hadden recht gestreken
  5. hadden recht gestreken
  6. hadden recht gestreken
o.t.t.t.
  1. zal rechtstrijken
  2. zult rechtstrijken
  3. zal rechtstrijken
  4. zullen rechtstrijken
  5. zullen rechtstrijken
  6. zullen rechtstrijken
o.v.t.t.
  1. zou rechtstrijken
  2. zou rechtstrijken
  3. zou rechtstrijken
  4. zouden rechtstrijken
  5. zouden rechtstrijken
  6. zouden rechtstrijken
diversen
  1. strijk recht!
  2. strijkt recht!
  3. recht gestreken
  4. recht strijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rechtstrijken:

NounRelated TranslationsOther Translations
fixa bevestiging; vastmaken
VerbRelated TranslationsOther Translations
fixa goedmaken; rechtstrijken; rechtzetten afdoen; fiksen; flikken; iets regelen; in orde maken; klaarspelen; klaren; klusje opknappen; klussen; regelen; voor elkaar krijgen
göra bra goedmaken; rechtstrijken; rechtzetten
korrigera goedmaken; rechtstrijken; rechtzetten rechttrekken
ställa tillrätta goedmaken; rechtstrijken; rechtzetten