Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. rijzend:
  2. rijzen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for rijzend from Dutch to Swedish

rijzend:


rijzend form of rijzen:

rijzen verbe (rijs, rijst, rees, rezen, gerezen)

  1. rijzen (oprijzen)
    stiga upp; uppstå; uppkomma; framträda; härröra
    • stiga upp verbe (stiger upp, steg upp, stigit upp)
    • uppstå verbe (uppstår, uppstod, uppstått)
    • uppkomma verbe (uppkommer, uppkomm, uppkommit)
    • framträda verbe (framträder, framträdde, framträtt)
    • härröra verbe (härrörar, härrörade, härrörat)
  2. rijzen (gaan staan; opstaan; omhoogrijzen)
    stiga upp; resa sig; uppstiga; stå upp
    • stiga upp verbe (stiger upp, steg upp, stigit upp)
    • resa sig verbe (reser sig, reste sig, rest sig)
    • uppstiga verbe (uppstigar, uppstigade, uppstigat)
    • stå upp verbe (står upp, stod upp, stått upp)
  3. rijzen (omhoogstijgen; stijgen; omhoog rijzen; omhoog komen; aanwassen)
    gå upp; resa sig; komma upp
  4. rijzen (omhoogrijzen; oprijzen)
    uppkomma
    • uppkomma verbe (uppkommer, uppkomm, uppkommit)

Conjugations for rijzen:

o.t.t.
  1. rijs
  2. rijst
  3. rijst
  4. rijzen
  5. rijzen
  6. rijzen
o.v.t.
  1. rees
  2. rees
  3. rees
  4. rezen
  5. rezen
  6. rezen
v.t.t.
  1. ben gerezen
  2. bent gerezen
  3. is gerezen
  4. zijn gerezen
  5. zijn gerezen
  6. zijn gerezen
v.v.t.
  1. was gerezen
  2. was gerezen
  3. was gerezen
  4. waren gerezen
  5. waren gerezen
  6. waren gerezen
o.t.t.t.
  1. zal rijzen
  2. zult rijzen
  3. zal rijzen
  4. zullen rijzen
  5. zullen rijzen
  6. zullen rijzen
o.v.t.t.
  1. zou rijzen
  2. zou rijzen
  3. zou rijzen
  4. zouden rijzen
  5. zouden rijzen
  6. zouden rijzen
diversen
  1. rijs!
  2. rijst!
  3. gerezen
  4. rijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rijzen:

NounRelated TranslationsOther Translations
framträda verschijnen
VerbRelated TranslationsOther Translations
framträda oprijzen; rijzen ontspinnen; tevoorschijnkomen; zichtbaar worden
gå upp aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen klieven; klimmen; kloven; naar boven gaan; naar boven stappen; omhooggaan; omhoogklimmen; omhooglopen; openhakken; openvliegen; splijten; splitsen; uiteensplijten
härröra oprijzen; rijzen
komma upp aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen bovenkomen; in het hoofd opkomen; omhoogkomen; opwellen
resa sig aanwassen; gaan staan; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; opstaan; rijzen; stijgen hoger maken; in opstand komen; rebelleren; verhogen
stiga upp gaan staan; omhoogrijzen; oprijzen; opstaan; rijzen naar boven stappen; omhoogkomen; opgaan; opstijgen; opvliegen
stå upp gaan staan; omhoogrijzen; opstaan; rijzen
uppkomma omhoogrijzen; oprijzen; rijzen ontspinnen; ontstaan; spruiten; voortkomen; voortspruiten
uppstiga gaan staan; omhoogrijzen; opstaan; rijzen de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
uppstå oprijzen; rijzen ontspinnen; ontstaan; spruiten; voortkomen; voortspruiten

Wiktionary Translations for rijzen:


Cross Translation:
FromToVia
rijzen dagas; gry dawn — to begin to brighten with daylight
rijzen stiga rise — To move upwards
rijzen gå upp rise — of a celestial body: to appear to move from behind the horizon
rijzen jäsa gehen — (der Teig beim Backen): sich in der Ruhephase beim Gärprozess befinden, aufgehen, gären
rijzen dala descendreTraductions à trier suivant le sens.