Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. schommelend:
  2. schommelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for schommelend from Dutch to Swedish

schommelend:

schommelend adj

  1. schommelend

Translation Matrix for schommelend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
gungande schommelend
ostadig schommelend beverig; inconsistent; insolide; los; onstabiel; onvast; rank; variabel; variërend; veranderlijk; wankel; wankelbaar; wankelend; wiebelig
ostadigt schommelend beverig; inconsistent; insolide; los; onstabiel; onvast; rank; variabel; variërend; veranderlijk; wankel; wankelbaar; wankelend; wiebelig
svajande schommelend

Wiktionary Translations for schommelend:


Cross Translation:
FromToVia
schommelend ombytlig; ostadig; växlande variable — likely to vary
schommelend varierande; omväxlande variable — marked by diversity or difference

schommelen:

schommelen verbe (schommel, schommelt, schommelde, schommelden, geschommeld)

  1. schommelen (heen en weer zwaaien; slingeren; wiebelen; wiegen)
    svaja; gunga; vagga
    • svaja verbe (svajar, svajade, svajat)
    • gunga verbe (gungar, gungade, gungat)
    • vagga verbe (vaggar, vaggade, vaggat)
  2. schommelen (wiegen)
    svänga; vagga; gunga
    • svänga verbe (svänger, svängde, svängt)
    • vagga verbe (vaggar, vaggade, vaggat)
    • gunga verbe (gungar, gungade, gungat)

Conjugations for schommelen:

o.t.t.
  1. schommel
  2. schommelt
  3. schommelt
  4. schommelen
  5. schommelen
  6. schommelen
o.v.t.
  1. schommelde
  2. schommelde
  3. schommelde
  4. schommelden
  5. schommelden
  6. schommelden
v.t.t.
  1. heb geschommeld
  2. hebt geschommeld
  3. heeft geschommeld
  4. hebben geschommeld
  5. hebben geschommeld
  6. hebben geschommeld
v.v.t.
  1. had geschommeld
  2. had geschommeld
  3. had geschommeld
  4. hadden geschommeld
  5. hadden geschommeld
  6. hadden geschommeld
o.t.t.t.
  1. zal schommelen
  2. zult schommelen
  3. zal schommelen
  4. zullen schommelen
  5. zullen schommelen
  6. zullen schommelen
o.v.t.t.
  1. zou schommelen
  2. zou schommelen
  3. zou schommelen
  4. zouden schommelen
  5. zouden schommelen
  6. zouden schommelen
en verder
  1. ben geschommeld
  2. bent geschommeld
  3. is geschommeld
  4. zijn geschommeld
  5. zijn geschommeld
  6. zijn geschommeld
diversen
  1. schommel!
  2. schommelt!
  3. geschommeld
  4. schommelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schommelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
gunga schommel
vagga houder; kribbe; schommelbedje; slaapplaats voor baby's; wieg
VerbRelated TranslationsOther Translations
gunga heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen bengelen; beven; deinen; golven; heen en weer zwaaien; schudden; slingeren; trillen; wiegelen; zwaaien; zwenken
svaja heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen wiegelen
svänga schommelen; wiegen buigen; draaien; iets omdraaien; krommen; omkeren; oscilleren; welven; wenden; wiegelen; zwengelen; zwenken
vagga heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen deinen; golven; waggelen; wiegelen

Related Words for "schommelen":


Wiktionary Translations for schommelen:


Cross Translation:
FromToVia
schommelen kränga rock — sway or tilt violently back and forth