Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- schrokken:
- schrikken:
-
Wiktionary:
- schrokken → proppa i sig, vräka i sig
- schrikken → skrämma
Dutch
Detailed Translations for schrokken from Dutch to Swedish
schrokken:
-
schrokken (verorberen; consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten)
Conjugations for schrokken:
o.t.t.
- schrok
- schrokt
- schrokt
- schroken
- schroken
- schroken
o.v.t.
- schrokte
- schrokte
- schrokte
- schrokten
- schrokten
- schrokten
v.t.t.
- ben geschrokt
- bent geschrokt
- is geschrokt
- zijn geschrokt
- zijn geschrokt
- zijn geschrokt
v.v.t.
- was geschrokt
- was geschrokt
- was geschrokt
- waren geschrokt
- waren geschrokt
- waren geschrokt
o.t.t.t.
- zal schrokken
- zult schrokken
- zal schrokken
- zullen schrokken
- zullen schrokken
- zullen schrokken
o.v.t.t.
- zou schrokken
- zou schrokken
- zou schrokken
- zouden schrokken
- zouden schrokken
- zouden schrokken
diversen
- schrok!
- schrokt!
- geschrokt
- schrokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schrokken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
glufsande | schrokken | opschrokken; smakken; vies eten |
Verb | Related Translations | Other Translations |
förbruka | bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen | doorjagen; opmaken; verbruiken; verdoen; verspillen; wegslijten |
konsumera | bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen | consumeren; gebruiken; opeten; opvreten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verteren; vreten |
Wiktionary Translations for schrokken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schrokken | → proppa i sig | ↔ gorge — to eat greedily |
• schrokken | → vräka i sig | ↔ pig out — eat voraciously or ravenously |
schrikken:
-
schrikken
Conjugations for schrikken:
o.t.t.
- schrik
- schrikt
- schrikt
- schrikken
- schrikken
- schrikken
o.v.t.
- schrok
- schrok
- schrok
- schrokken
- schrokken
- schrokken
v.t.t.
- ben geschrokken
- bent geschrokken
- is geschrokken
- zijn geschrokken
- zijn geschrokken
- zijn geschrokken
v.v.t.
- was geschrokken
- was geschrokken
- was geschrokken
- waren geschrokken
- waren geschrokken
- waren geschrokken
o.t.t.t.
- zal schrikken
- zult schrikken
- zal schrikken
- zullen schrikken
- zullen schrikken
- zullen schrikken
o.v.t.t.
- zou schrikken
- zou schrikken
- zou schrikken
- zouden schrikken
- zouden schrikken
- zouden schrikken
diversen
- schrik!
- schrikt!
- geschrokken
- schrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schrikken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bli skrämd | schrikken | schichtig worden |
förskräckas | schrikken | |
vara rädd | schrikken | bang zijn; duchten; vrees koesteren; vrezen |