Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. sproeien:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for sproeien from Dutch to Swedish

sproeien:

sproeien verbe (sproei, sproeit, sproeide, sproeiden, gesproeid)

  1. sproeien (bespuiten; besproeien; bevochtigen)
    spruta vatten på
    • spruta vatten på verbe (sprutar vatten på, sprutade vatten på, sprutat vatten på)

Conjugations for sproeien:

o.t.t.
  1. sproei
  2. sproeit
  3. sproeit
  4. sproeien
  5. sproeien
  6. sproeien
o.v.t.
  1. sproeide
  2. sproeide
  3. sproeide
  4. sproeiden
  5. sproeiden
  6. sproeiden
v.t.t.
  1. heb gesproeid
  2. hebt gesproeid
  3. heeft gesproeid
  4. hebben gesproeid
  5. hebben gesproeid
  6. hebben gesproeid
v.v.t.
  1. had gesproeid
  2. had gesproeid
  3. had gesproeid
  4. hadden gesproeid
  5. hadden gesproeid
  6. hadden gesproeid
o.t.t.t.
  1. zal sproeien
  2. zult sproeien
  3. zal sproeien
  4. zullen sproeien
  5. zullen sproeien
  6. zullen sproeien
o.v.t.t.
  1. zou sproeien
  2. zou sproeien
  3. zou sproeien
  4. zouden sproeien
  5. zouden sproeien
  6. zouden sproeien
en verder
  1. ben gesproeid
  2. bent gesproeid
  3. is gesproeid
  4. zijn gesproeid
  5. zijn gesproeid
  6. zijn gesproeid
diversen
  1. sproei!
  2. sproeit!
  3. gesproeid
  4. sproeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for sproeien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
spruta vatten på besproeien; bespuiten; bevochtigen; sproeien

Related Words for "sproeien":

  • sproei

Wiktionary Translations for sproeien:


Cross Translation:
FromToVia
sproeien vattna; ge vatten water — to pour water into the soil surrounding (plants)
sproeien vattna; överhopa abreuverfaire boire (un animal, particulièrement un cheval).

sproei:


Related Words for "sproei":


Related Translations for sproeien