Summary
Dutch
Detailed Translations for stapel from Dutch to Swedish
stapel:
-
de stapel (opeenhoping; accumulatie; ophoping; hoop; opeenstapeling)
-
de stapel (hoop; opeenstapeling; opstapeling)
-
de stapel
-
de stapel
Translation Matrix for stapel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ansamling | accumulatie; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; stapel | accumulatie; agglomeratie; cumulatie; cumuleren; massa; opeenhopen; opeenhoping; ophoping; opstapelen; selectie; sortering; stel; verzameling |
hög | hoop; opeenstapeling; opstapeling; stapel | heipaal; schelf; stapeling; terp |
lek | stapel | gedonderjaag; geravot; gestoei; marge; speelruimte; spel; speling; stoeierij; stoeipartij |
trave | hoop; opeenstapeling; opstapeling; stapel | schelf; stapeling |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
stack-ikon | stapel | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
hög | hard; hoog; hoog geplaatst; hooggelegen; luid; luid klinkend; rijzig |
Related Words for "stapel":
Wiktionary Translations for stapel:
stapel
Cross Translation:
noun
-
een gestructureerde hoop spullen
- stapel → hög
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stapel | → hög | ↔ pile — heap |
• stapel | → avvikande | ↔ aberrant — Qui diffère de la normale. |
• stapel | → dåraktig; förryckt; galen; stollig; tok; tokig; vansinnig; vriden | ↔ fou — Traductions à trier suivant le sens. |
• stapel | → hop; mängd | ↔ masse — amas de plusieurs parties qui faire corps ensemble. |
stapel form of stapelen:
-
stapelen (op elkaar stapelen; opstapelen; opeenhopen; op elkaar zetten)
Conjugations for stapelen:
o.t.t.
- stapel
- stapelt
- stapelt
- stapelen
- stapelen
- stapelen
o.v.t.
- stapelde
- stapelde
- stapelde
- stapelden
- stapelden
- stapelden
v.t.t.
- heb gestapeld
- hebt gestapeld
- heeft gestapeld
- hebben gestapeld
- hebben gestapeld
- hebben gestapeld
v.v.t.
- had gestapeld
- had gestapeld
- had gestapeld
- hadden gestapeld
- hadden gestapeld
- hadden gestapeld
o.t.t.t.
- zal stapelen
- zult stapelen
- zal stapelen
- zullen stapelen
- zullen stapelen
- zullen stapelen
o.v.t.t.
- zou stapelen
- zou stapelen
- zou stapelen
- zouden stapelen
- zouden stapelen
- zouden stapelen
en verder
- ben gestapeld
- bent gestapeld
- is gestapeld
- zijn gestapeld
- zijn gestapeld
- zijn gestapeld
diversen
- stapel!
- stapelt!
- gestapeld
- stapelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
stapelen (ophopen)
Translation Matrix for stapelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
samla på hög | ophopen; stapelen | |
stapla | kettingbotsing | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
samla på hög | accumuleren; hopen; opeenhopen | |
stapla | op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen |
Related Words for "stapelen":
Wiktionary Translations for stapelen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stapelen | → stapla | ↔ nest — to successively place inside another |
• stapelen | → stapla; samla | ↔ entasser — mettre en tas. |
• stapelen | → församla; samla | ↔ ramasser — Faire un amas, un assemblage, une collection de choses. |
• stapelen | → församla; samla; dra ihop | ↔ rassembler — assembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser. |