Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. stekken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for stekt from Dutch to Swedish

stekken:

stekken [de ~] nom, pluriel

  1. de stekken (scheuten; spruiten; schoten)

stekken verbe (stek, stekt, stekte, stekten, gestekt)

  1. stekken
    sticka plantor; inplantera
    • sticka plantor verbe (sticker plantor, stack plantor, stuckit plantor)
    • inplantera verbe (inplanterar, inplanterade, inplanterat)

Conjugations for stekken:

o.t.t.
  1. stek
  2. stekt
  3. stekt
  4. stekken
  5. stekken
  6. stekken
o.v.t.
  1. stekte
  2. stekte
  3. stekte
  4. stekten
  5. stekten
  6. stekten
v.t.t.
  1. heb gestekt
  2. hebt gestekt
  3. heeft gestekt
  4. hebben gestekt
  5. hebben gestekt
  6. hebben gestekt
v.v.t.
  1. had gestekt
  2. had gestekt
  3. had gestekt
  4. hadden gestekt
  5. hadden gestekt
  6. hadden gestekt
o.t.t.t.
  1. zal stekken
  2. zult stekken
  3. zal stekken
  4. zullen stekken
  5. zullen stekken
  6. zullen stekken
o.v.t.t.
  1. zou stekken
  2. zou stekken
  3. zou stekken
  4. zouden stekken
  5. zouden stekken
  6. zouden stekken
en verder
  1. ben gestekt
  2. bent gestekt
  3. is gestekt
  4. zijn gestekt
  5. zijn gestekt
  6. zijn gestekt
diversen
  1. stek!
  2. stekt!
  3. gestekt
  4. stekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stekken:

NounRelated TranslationsOther Translations
klippningar scheuten; schoten; spruiten; stekken doorsneden; doorsnedes; doorsnijdingen; snoei
urklipp scheuten; schoten; spruiten; stekken jonge plant; knipsel; knipsels; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek; uitknipsel
VerbRelated TranslationsOther Translations
inplantera stekken implanteren; in de grond zetten; inplanten; planten; poten
sticka plantor stekken

Related Words for "stekken":


Wiktionary Translations for stekken:


Cross Translation:
FromToVia
stekken ställ; sätt; placera stick — to place, set down quickly