Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. stotteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for stotteren from Dutch to Swedish

stotteren:

stotteren verbe (stotter, stottert, stotterde, stotterden, gestotterd)

  1. stotteren (haperen; hakkelen; stamelen)
    stamma
    • stamma verbe (stammar, stammade, stammat)

Conjugations for stotteren:

o.t.t.
  1. stotter
  2. stottert
  3. stottert
  4. stotteren
  5. stotteren
  6. stotteren
o.v.t.
  1. stotterde
  2. stotterde
  3. stotterde
  4. stotterden
  5. stotterden
  6. stotterden
v.t.t.
  1. heb gestotterd
  2. hebt gestotterd
  3. heeft gestotterd
  4. hebben gestotterd
  5. hebben gestotterd
  6. hebben gestotterd
v.v.t.
  1. had gestotterd
  2. had gestotterd
  3. had gestotterd
  4. hadden gestotterd
  5. hadden gestotterd
  6. hadden gestotterd
o.t.t.t.
  1. zal stotteren
  2. zult stotteren
  3. zal stotteren
  4. zullen stotteren
  5. zullen stotteren
  6. zullen stotteren
o.v.t.t.
  1. zou stotteren
  2. zou stotteren
  3. zou stotteren
  4. zouden stotteren
  5. zouden stotteren
  6. zouden stotteren
en verder
  1. ben gestotterd
  2. bent gestotterd
  3. is gestotterd
  4. zijn gestotterd
  5. zijn gestotterd
  6. zijn gestotterd
diversen
  1. stotter!
  2. stottert!
  3. gestotterd
  4. stotterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stotteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
stamma hakkelen; haperen; stamelen; stotteren

Wiktionary Translations for stotteren:


Cross Translation:
FromToVia
stotteren stamma stammer — to stutter
stotteren stamma stutter — to speak with spasmodic repetition
stotteren stamning stutter — speech disorder
stotteren stamma stotternMedizin, Psychiatrie: sprechen mit krankhaftem häufigen Wiederholen von Lauten, Silben, Wörtern
stotteren stamma stottern — etwas zögerlich, von Pausen unterbrochen stockend sagen
stotteren stamma balbutier — S’exprimer ou prononcer difficilement, ânonner, hésiter.