Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. tatoeeren:


Dutch

Detailed Translations for tatoeeren from Dutch to Swedish

tatoeeren:

tatoeeren verbe (tatoeer, tatoeert, tatoeerde, tatoeerden, getatoeeerd)

  1. tatoeeren (tatoeëren)
    tatuera; tatuera sig; bli tatuerad
    • tatuera verbe (tatuerar, tatuerade, tatuerat)
    • tatuera sig verbe (tatuerar sig, tatuerade sig, tatuerat sig)
    • bli tatuerad verbe (blir tatuerad, blev tatuerad, blivit tatuerad)

Conjugations for tatoeeren:

o.t.t.
  1. tatoeer
  2. tatoeert
  3. tatoeert
  4. tatoeeren
  5. tatoeeren
  6. tatoeeren
o.v.t.
  1. tatoeerde
  2. tatoeerde
  3. tatoeerde
  4. tatoeerden
  5. tatoeerden
  6. tatoeerden
v.t.t.
  1. heb getatoeeerd
  2. hebt getatoeeerd
  3. heeft getatoeeerd
  4. hebben getatoeeerd
  5. hebben getatoeeerd
  6. hebben getatoeeerd
v.v.t.
  1. had getatoeeerd
  2. had getatoeeerd
  3. had getatoeeerd
  4. hadden getatoeeerd
  5. hadden getatoeeerd
  6. hadden getatoeeerd
o.t.t.t.
  1. zal tatoeeren
  2. zult tatoeeren
  3. zal tatoeeren
  4. zullen tatoeeren
  5. zullen tatoeeren
  6. zullen tatoeeren
o.v.t.t.
  1. zou tatoeeren
  2. zou tatoeeren
  3. zou tatoeeren
  4. zouden tatoeeren
  5. zouden tatoeeren
  6. zouden tatoeeren
en verder
  1. ben getatoeeerd
  2. bent getatoeeerd
  3. is getatoeeerd
  4. zijn getatoeeerd
  5. zijn getatoeeerd
  6. zijn getatoeeerd
diversen
  1. tatoeer!
  2. tatoeert!
  3. getatoeeerd
  4. tatoeerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tatoeeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bli tatuerad tatoeeren; tatoeëren
tatuera tatoeeren; tatoeëren
tatuera sig tatoeeren; tatoeëren