Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. terugwinnen:


Dutch

Detailed Translations for terugwinnen from Dutch to Swedish

terugwinnen:

terugwinnen verbe (win terug, wint terug, won terug, wonnen terug, teruggewonnen)

  1. terugwinnen
    återvinna; vinna tillbaka
    • återvinna verbe (återvinner, återvann, återvunnit)
    • vinna tillbaka verbe (vinner tillbaka, vann tillbaka, vunnit tillbaka)

Conjugations for terugwinnen:

o.t.t.
  1. win terug
  2. wint terug
  3. wint terug
  4. winnen terug
  5. winnen terug
  6. winnen terug
o.v.t.
  1. won terug
  2. won terug
  3. won terug
  4. wonnen terug
  5. wonnen terug
  6. wonnen terug
v.t.t.
  1. heb teruggewonnen
  2. hebt teruggewonnen
  3. heeft teruggewonnen
  4. hebben teruggewonnen
  5. hebben teruggewonnen
  6. hebben teruggewonnen
v.v.t.
  1. had teruggewonnen
  2. had teruggewonnen
  3. had teruggewonnen
  4. hadden teruggewonnen
  5. hadden teruggewonnen
  6. hadden teruggewonnen
o.t.t.t.
  1. zal terugwinnen
  2. zult terugwinnen
  3. zal terugwinnen
  4. zullen terugwinnen
  5. zullen terugwinnen
  6. zullen terugwinnen
o.v.t.t.
  1. zou terugwinnen
  2. zou terugwinnen
  3. zou terugwinnen
  4. zouden terugwinnen
  5. zouden terugwinnen
  6. zouden terugwinnen
en verder
  1. ben teruggewonnen
  2. bent teruggewonnen
  3. is teruggewonnen
  4. zijn teruggewonnen
  5. zijn teruggewonnen
  6. zijn teruggewonnen
diversen
  1. win terug!
  2. wint terug!
  3. teruggewonnen
  4. terugwinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for terugwinnen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
vinna tillbaka terugwinnen
återvinna terugwinnen herwinnen