Dutch
Detailed Translations for thuisbezorgen from Dutch to Swedish
thuisbezorgen:
Conjugations for thuisbezorgen:
o.t.t.
- bezorg thuis
- bezorgt thuis
- bezorgt thuis
- bezorgen thuis
- bezorgen thuis
- bezorgen thuis
o.v.t.
- bezorgde thuis
- bezorgde thuis
- bezorgde thuis
- bezorgden thuis
- bezorgden thuis
- bezorgden thuis
v.t.t.
- heb thuisbezorgd
- hebt thuisbezorgd
- heeft thuisbezorgd
- hebben thuisbezorgd
- hebben thuisbezorgd
- hebben thuisbezorgd
v.v.t.
- had thuisbezorgd
- had thuisbezorgd
- had thuisbezorgd
- hadden thuisbezorgd
- hadden thuisbezorgd
- hadden thuisbezorgd
o.t.t.t.
- zal thuisbezorgen
- zult thuisbezorgen
- zal thuisbezorgen
- zullen thuisbezorgen
- zullen thuisbezorgen
- zullen thuisbezorgen
o.v.t.t.
- zou thuisbezorgen
- zou thuisbezorgen
- zou thuisbezorgen
- zouden thuisbezorgen
- zouden thuisbezorgen
- zouden thuisbezorgen
en verder
- ben thuisbezorgd
- bent thuisbezorgd
- is thuisbezorgd
- zijn thuisbezorgd
- zijn thuisbezorgd
- zijn thuisbezorgd
diversen
- bezorg thuis!
- bezorgt thuis!
- thuisbezorgd
- thuisbezorgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for thuisbezorgen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
överlämna | afdracht; inlevering | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
ge | afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen | aangeven; aanreiken; afgeven; doneren; geven; komen tot; leveren; overgeven; overhandigen; reiken; schenken; toesteken |
hemleverera | afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen | |
leverera | afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen | aanleveren; afgeven; afleveren; bezorgen; brengen; geven; inleveren; leveren; overhandigen; schenken; toeleveren; verlenen; verstrekken |
lämna ut | afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen | |
lämna över | afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen | geven; schenken; verlenen; verstrekken |
överlämna | afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen | aangeven; aanreiken; afgeven; consigneren; geven; in consignatie zenden; overgeven; overhandigen; toesteken |