Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. toespitsen:


Dutch

Detailed Translations for toespitsen from Dutch to Swedish

toespitsen:

toespitsen verbe (spits toe, spitst toe, spitste toe, spitsten toe, toegespitst)

  1. toespitsen (intensiveren; versterken; aanscherpen; verhevigen)
    förstärka; stärka; fördjupa; intensifiera
    • förstärka verbe (förstärker, förstärkte, förstärkt)
    • stärka verbe (stärker, stärkte, stärkt)
    • fördjupa verbe (fördjuper, fördjupte, fördjupt)
    • intensifiera verbe (intensifierar, intensifierade, intensifierat)

Conjugations for toespitsen:

o.t.t.
  1. spits toe
  2. spitst toe
  3. spitst toe
  4. spitsen toe
  5. spitsen toe
  6. spitsen toe
o.v.t.
  1. spitste toe
  2. spitste toe
  3. spitste toe
  4. spitsten toe
  5. spitsten toe
  6. spitsten toe
v.t.t.
  1. heb toegespitst
  2. hebt toegespitst
  3. heeft toegespitst
  4. hebben toegespitst
  5. hebben toegespitst
  6. hebben toegespitst
v.v.t.
  1. had toegespitst
  2. had toegespitst
  3. had toegespitst
  4. hadden toegespitst
  5. hadden toegespitst
  6. hadden toegespitst
o.t.t.t.
  1. zal toespitsen
  2. zult toespitsen
  3. zal toespitsen
  4. zullen toespitsen
  5. zullen toespitsen
  6. zullen toespitsen
o.v.t.t.
  1. zou toespitsen
  2. zou toespitsen
  3. zou toespitsen
  4. zouden toespitsen
  5. zouden toespitsen
  6. zouden toespitsen
en verder
  1. ben toegespitst
  2. bent toegespitst
  3. is toegespitst
  4. zijn toegespitst
  5. zijn toegespitst
  6. zijn toegespitst
diversen
  1. spits toe!
  2. spitst toe!
  3. toegespitst
  4. toespitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toespitsen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
fördjupa aanscherpen; intensiveren; toespitsen; verhevigen; versterken uitdiepen; verdiepen
förstärka aanscherpen; intensiveren; toespitsen; verhevigen; versterken sterker maken
intensifiera aanscherpen; intensiveren; toespitsen; verhevigen; versterken
stärka aanscherpen; intensiveren; toespitsen; verhevigen; versterken consolideren; sterker maken; stijf maken; stijven; verstevigen