Noun | Related Translations | Other Translations |
besök
|
treffer
|
aanloop; bezoek; introducé; visite
|
flax
|
buitenkansje; gelukstreffer; toevalstreffer; treffer
|
|
fullträff
|
hit; raakschot; schot in de roos; treffer
|
voltreffer
|
hit
|
hit; raakschot; schot in de roos; treffer
|
successtuk
|
krocka
|
hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
|
dreun; klap; knal; kwak; smak
|
lyckträff
|
buitenkansje; gelukstreffer; toevalstreffer; treffer
|
buitenkans; buitenkansje; gelukje; gelukkig toeval; meevaller; opsteker; voordeel
|
mål
|
doelpunt; goal; treffer
|
bestemming; doel; doel-; doeleinde; doelschijf; doelstelling; doeltrap; doelvoorziening; einddoel; geding; inzet; procedure; proces; rechtsgeding; rechtszaak; reisdoel; streven; toeleg
|
slå
|
hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
|
|
träff
|
hit; raakschot; schot in de roos; treffer
|
afgesproken ontmoeting; afspraak; bijeenkomst; bijeenroeping; liaison; manifestatie; samenkomst; vergadering; zitting
|
träff med skjutvapen
|
hit; raakschot; schot in de roos; treffer
|
|
tur
|
buitenkansje; gelukstreffer; toevalstreffer; treffer
|
buitenkansje; dagreis; excursie; gang; gelukkig toeval; mazzel; meevaller; opsteker; reis; rijtoer; rit; ronde; tocht; toer; tournee; uitstapje; voordeel
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
slå
|
|
bonken; dichtslaan; dichtwerpen; een klap geven; een opdonder verkopen; fijnwrijven; frapperen; grijpen; hameren; hard slaan; hengsten; krenken; kwetsen; maaien; meppen; rammen; slaan; timmeren; toeslaan
|