Dutch

Detailed Translations for uithalen from Dutch to Swedish

uithalen:

uithalen verbe (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)

  1. uithalen (leeghalen; leegmaken; ledigen)
    tömma; rensa ut
    • tömma verbe (tömmer, tömmde, tömmt)
    • rensa ut verbe (rensar ut, rensade ut, rensat ut)
  2. uithalen (loshalen)
    plocka bort
    • plocka bort verbe (plockar bort, plockade bort, plockat bort)
  3. uithalen (naar buiten halen)
    ta ut
    • ta ut verbe (tar ut, tog ut, tagit ut)
  4. uithalen (uitspoken)
    spela ett spratt
    • spela ett spratt verbe (spelar ett spratt, spelade ett spratt, spelat ett spratt)
  5. uithalen (lostornen; losmaken; uittrekken; tornen; loskrijgen)
    sno upp; lösa upp; sprätta upp; knäppa upp; spänna av
    • sno upp verbe (snor upp, snodde upp, snott upp)
    • lösa upp verbe (löser upp, löste upp, löst upp)
    • sprätta upp verbe (sprättar upp, sprättade upp, sprättat upp)
    • knäppa upp verbe (knäpper upp, knäppte upp, knäppt upp)
    • spänna av verbe (spänner av, spände av, spänt av)

Conjugations for uithalen:

o.t.t.
  1. haal uit
  2. haalt uit
  3. haalt uit
  4. halen uit
  5. halen uit
  6. halen uit
o.v.t.
  1. haalde uit
  2. haalde uit
  3. haalde uit
  4. haalden uit
  5. haalden uit
  6. haalden uit
v.t.t.
  1. heb uitgehaald
  2. hebt uitgehaald
  3. heeft uitgehaald
  4. hebben uitgehaald
  5. hebben uitgehaald
  6. hebben uitgehaald
v.v.t.
  1. had uitgehaald
  2. had uitgehaald
  3. had uitgehaald
  4. hadden uitgehaald
  5. hadden uitgehaald
  6. hadden uitgehaald
o.t.t.t.
  1. zal uithalen
  2. zult uithalen
  3. zal uithalen
  4. zullen uithalen
  5. zullen uithalen
  6. zullen uithalen
o.v.t.t.
  1. zou uithalen
  2. zou uithalen
  3. zou uithalen
  4. zouden uithalen
  5. zouden uithalen
  6. zouden uithalen
en verder
  1. ben uitgehaald
  2. bent uitgehaald
  3. is uitgehaald
  4. zijn uitgehaald
  5. zijn uitgehaald
  6. zijn uitgehaald
diversen
  1. haal uit!
  2. haalt uit!
  3. uitgehaald
  4. uithalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uithalen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
knäppa upp loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken losknopen; ontknopen
lösa upp loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken doorstrepen; in ontbinding verkeren; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen
plocka bort loshalen; uithalen
rensa ut ledigen; leeghalen; leegmaken; uithalen uitplunderen; uitschudden
sno upp loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
spela ett spratt uithalen; uitspoken
sprätta upp loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
spänna av loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken ontspannen; relaxen
ta ut naar buiten halen; uithalen kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitnemen; uitpikken; uitzoeken; ziften
tömma ledigen; leeghalen; leegmaken; uithalen afscheiden; afvoeren; ledigen; leeggieten; leeghalen; leegmaken; leegpompen; leegstorten; legen; lozen; plunderen; uitgieten; uitknijpen; uitnemen; uitpersen; uitplunderen; uitpompen; uitscheiden; uitschudden; uitstoten; uitwerpen; uitzuigen
- uitspoken

Synonyms for "uithalen":


Related Definitions for "uithalen":

  1. de steken lostrekken1
    • ga je deze trui weer uithalen?1
  2. plotseling slaan of schoppen1
    • hij haalde flink naar mij uit1
  3. doen wat niet mag1
    • wat heb jij uitgehaald, stoute jongen?1

Related Translations for uithalen