Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uitslaan:


Dutch

Detailed Translations for uitslaan from Dutch to Swedish

uitslaan:

uitslaan verbe (sla uit, slaat uit, sloeg uit, sloegen uit, uitgeslagen)

  1. uitslaan (openvouwen; ontvouwen; uitspreiden; )
    veckla upp
    • veckla upp verbe (vecklar upp, vecklade upp, vecklat upp)
  2. uitslaan (bal buiten de lijnen slaan)
    slå ut en boll; göra ett utslag
    • slå ut en boll verbe (slår ut en boll, slog ut en boll, slagit ut en boll)
    • göra ett utslag verbe (gör ett utslag, gjorde ett utslag, gjort ett utslag)

Conjugations for uitslaan:

o.t.t.
  1. sla uit
  2. slaat uit
  3. slaat uit
  4. slaan uit
  5. slaan uit
  6. slaan uit
o.v.t.
  1. sloeg uit
  2. sloeg uit
  3. sloeg uit
  4. sloegen uit
  5. sloegen uit
  6. sloegen uit
v.t.t.
  1. ben uitgeslagen
  2. bent uitgeslagen
  3. is uitgeslagen
  4. zijn uitgeslagen
  5. zijn uitgeslagen
  6. zijn uitgeslagen
v.v.t.
  1. was uitgeslagen
  2. was uitgeslagen
  3. was uitgeslagen
  4. waren uitgeslagen
  5. waren uitgeslagen
  6. waren uitgeslagen
o.t.t.t.
  1. zal uitslaan
  2. zult uitslaan
  3. zal uitslaan
  4. zullen uitslaan
  5. zullen uitslaan
  6. zullen uitslaan
o.v.t.t.
  1. zou uitslaan
  2. zou uitslaan
  3. zou uitslaan
  4. zouden uitslaan
  5. zouden uitslaan
  6. zouden uitslaan
diversen
  1. sla uit!
  2. slaat uit!
  3. uitgeslagen
  4. uitslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitslaan:

VerbRelated TranslationsOther Translations
göra ett utslag bal buiten de lijnen slaan; uitslaan
slå ut en boll bal buiten de lijnen slaan; uitslaan
veckla upp ontvouwen; openspreiden; openvouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen afrollen; ontrollen; uitrollen

Related Translations for uitslaan