Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uitslijpen:


Dutch

Detailed Translations for uitslijpen from Dutch to Swedish

uitslijpen:

uitslijpen verbe (slijp uit, slijpt uit, sleep uit, slepen uit, uitgeslepen)

  1. uitslijpen (wegslijpen)
    klara; polera; slipa bort
    • klara verbe (klarar, klarade, klarat)
    • polera verbe (polerar, polerade, polerat)
    • slipa bort verbe (slipar bort, slipade bort, slipat av)

Conjugations for uitslijpen:

o.t.t.
  1. slijp uit
  2. slijpt uit
  3. slijpt uit
  4. slijpen uit
  5. slijpen uit
  6. slijpen uit
o.v.t.
  1. sleep uit
  2. sleep uit
  3. sleep uit
  4. slepen uit
  5. slepen uit
  6. slepen uit
v.t.t.
  1. heb uitgeslepen
  2. hebt uitgeslepen
  3. heeft uitgeslepen
  4. hebben uitgeslepen
  5. hebben uitgeslepen
  6. hebben uitgeslepen
v.v.t.
  1. had uitgeslepen
  2. had uitgeslepen
  3. had uitgeslepen
  4. hadden uitgeslepen
  5. hadden uitgeslepen
  6. hadden uitgeslepen
o.t.t.t.
  1. zal uitslijpen
  2. zult uitslijpen
  3. zal uitslijpen
  4. zullen uitslijpen
  5. zullen uitslijpen
  6. zullen uitslijpen
o.v.t.t.
  1. zou uitslijpen
  2. zou uitslijpen
  3. zou uitslijpen
  4. zouden uitslijpen
  5. zouden uitslijpen
  6. zouden uitslijpen
en verder
  1. ben uitgeslepen
  2. bent uitgeslepen
  3. is uitgeslepen
  4. zijn uitgeslepen
  5. zijn uitgeslepen
  6. zijn uitgeslepen
diversen
  1. slijp uit!
  2. slijpt uit!
  3. uitgeslepen
  4. uitslijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitslijpen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
klara uitslijpen; wegslijpen fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen
polera uitslijpen; wegslijpen effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; polijsten; politoeren; wrijven
slipa bort uitslijpen; wegslijpen