Summary


Dutch

Detailed Translations for uitstallen from Dutch to Swedish

uitstallen:

uitstallen verbe (stal uit, stalt uit, stalde uit, stalden uit, uitgestald)

  1. uitstallen (tentoonspreiden)
    ställa ut; visa upp
    • ställa ut verbe (ställer ut, ställde ut, ställt ut)
    • visa upp verbe (visar upp, visade upp, visat upp)
  2. uitstallen (etaleren; tonen; tentoonstellen)
    ådagalägga; visa; framställa; utställa; framlägga
    • ådagalägga verbe (ådagalägger, ådagalade, ådagalaggt)
    • visa verbe (visar, visade, visat)
    • framställa verbe (framställer, framställde, framställt)
    • utställa verbe (utställer, utställde, utställt)
    • framlägga verbe (framlägger, framlade, framlagt)

Conjugations for uitstallen:

o.t.t.
  1. stal uit
  2. stalt uit
  3. stalt uit
  4. stallen uit
  5. stallen uit
  6. stallen uit
o.v.t.
  1. stalde uit
  2. stalde uit
  3. stalde uit
  4. stalden uit
  5. stalden uit
  6. stalden uit
v.t.t.
  1. heb uitgestald
  2. hebt uitgestald
  3. heeft uitgestald
  4. hebben uitgestald
  5. hebben uitgestald
  6. hebben uitgestald
v.v.t.
  1. had uitgestald
  2. had uitgestald
  3. had uitgestald
  4. hadden uitgestald
  5. hadden uitgestald
  6. hadden uitgestald
o.t.t.t.
  1. zal uitstallen
  2. zult uitstallen
  3. zal uitstallen
  4. zullen uitstallen
  5. zullen uitstallen
  6. zullen uitstallen
o.v.t.t.
  1. zou uitstallen
  2. zou uitstallen
  3. zou uitstallen
  4. zouden uitstallen
  5. zouden uitstallen
  6. zouden uitstallen
en verder
  1. ben uitgestald
  2. bent uitgestald
  3. is uitgestald
  4. zijn uitgestald
  5. zijn uitgestald
  6. zijn uitgestald
diversen
  1. stal uit!
  2. stalt uit!
  3. uitgestald
  4. uitstallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitstallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
visa demonstratie; laten zien; melodie; wijs
VerbRelated TranslationsOther Translations
framlägga etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen aanvoeren; opperen; poneren; te berde brengen
framställa etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen aanvoeren; afschilderen; doen lijken; opperen; poneren; te berde brengen
ställa ut tentoonspreiden; uitstallen exposeren; tentoonstellen; tonen; trekken; vertonen; voor ogen brengen
utställa etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen blootleggen; laten zien; onthullen; ontmaskeren; presenteren; tonen; vertonen
visa etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen aanbieden; betogen; demonstreren; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; te voorschijn halen; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitbreiden; vertonen; voor de dag halen; voordedaghalen; voorleggen; weergeven; wijzen naar
visa upp tentoonspreiden; uitstallen
ådagalägga etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen