Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. urineren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for urineren from Dutch to Swedish

urineren:

urineren verbe (urineer, urineert, urineerde, urineerden, geurineerd)

  1. urineren (plassen; wateren)
    kissa
    • kissa verbe (kissar, kissade, kissat)

Conjugations for urineren:

o.t.t.
  1. urineer
  2. urineert
  3. urineert
  4. urineren
  5. urineren
  6. urineren
o.v.t.
  1. urineerde
  2. urineerde
  3. urineerde
  4. urineerden
  5. urineerden
  6. urineerden
v.t.t.
  1. heb geurineerd
  2. hebt geurineerd
  3. heeft geurineerd
  4. hebben geurineerd
  5. hebben geurineerd
  6. hebben geurineerd
v.v.t.
  1. had geurineerd
  2. had geurineerd
  3. had geurineerd
  4. hadden geurineerd
  5. hadden geurineerd
  6. hadden geurineerd
o.t.t.t.
  1. zal urineren
  2. zult urineren
  3. zal urineren
  4. zullen urineren
  5. zullen urineren
  6. zullen urineren
o.v.t.t.
  1. zou urineren
  2. zou urineren
  3. zou urineren
  4. zouden urineren
  5. zouden urineren
  6. zouden urineren
en verder
  1. ben geurineerd
  2. bent geurineerd
  3. is geurineerd
  4. zijn geurineerd
  5. zijn geurineerd
  6. zijn geurineerd
diversen
  1. urineer!
  2. urineert!
  3. geurineerd
  4. urinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for urineren:

NounRelated TranslationsOther Translations
kissa plas; plasje; plasje doen
VerbRelated TranslationsOther Translations
kissa plassen; urineren; wateren

Wiktionary Translations for urineren:

urineren
verb
  1. het legen van de blaas

Cross Translation:
FromToVia
urineren urinera urinate — to pass urine from the body
urineren pinka; pissa; kissa wee — to urinate
urineren urinera urinieren — (intransitiv) Urin ausscheiden; Harn, Wasser lassen
urineren urinera urinerévacuer de l’urine.