Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. vereffend:
  2. vereffenen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vereffend from Dutch to Swedish

vereffend:

vereffend adj

  1. vereffend (genivelleerd)

Translation Matrix for vereffend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
nivellerad genivelleerd; vereffend
utslätad genivelleerd; vereffend

vereffenen:

vereffenen verbe (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)

  1. vereffenen (verrekenen)
    göra upp; jämna ut
    • göra upp verbe (gör upp, gjorde upp, gjort upp)
    • jämna ut verbe (jämnar ut, jämnade ut, jämnat ut)
  2. vereffenen (voldoen; betalen)
    göra upp; klara upp
    • göra upp verbe (gör upp, gjorde upp, gjort upp)
    • klara upp verbe (klarar upp, klarade upp, klarat upp)
  3. vereffenen (effenen; egaliseren)
    göra upp; slå sig ner; stadga sig; klara upp
    • göra upp verbe (gör upp, gjorde upp, gjort upp)
    • slå sig ner verbe (slår sig ner, slog sig ner, slagit sig ner)
    • stadga sig verbe (stadgar sig, stadgade sig, stadgat sig)
    • klara upp verbe (klarar upp, klarade upp, klarat upp)
  4. vereffenen (afbetalen; verrekenen; afrekenen)
    avbetala; betala av
    • avbetala verbe (avbetalar, avbetalade, avbetalat)
    • betala av verbe (betalar av, betalade av, betalat av)

Conjugations for vereffenen:

o.t.t.
  1. vereffen
  2. vereffent
  3. vereffent
  4. vereffenen
  5. vereffenen
  6. vereffenen
o.v.t.
  1. vereffende
  2. vereffende
  3. vereffende
  4. vereffenden
  5. vereffenden
  6. vereffenden
v.t.t.
  1. heb vereffend
  2. hebt vereffend
  3. heeft vereffend
  4. hebben vereffend
  5. hebben vereffend
  6. hebben vereffend
v.v.t.
  1. had vereffend
  2. had vereffend
  3. had vereffend
  4. hadden vereffend
  5. hadden vereffend
  6. hadden vereffend
o.t.t.t.
  1. zal vereffenen
  2. zult vereffenen
  3. zal vereffenen
  4. zullen vereffenen
  5. zullen vereffenen
  6. zullen vereffenen
o.v.t.t.
  1. zou vereffenen
  2. zou vereffenen
  3. zou vereffenen
  4. zouden vereffenen
  5. zouden vereffenen
  6. zouden vereffenen
diversen
  1. vereffen!
  2. vereffent!
  3. vereffend
  4. vereffenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vereffenen [znw.] nom

  1. vereffenen (afrekenen)

Translation Matrix for vereffenen:

NounRelated TranslationsOther Translations
jämna ut equatie; gelijkmaken; gelijkmaking; nivelleren; vereffening
uppgörelse afrekenen; vereffenen afrekenen; afrekening; akkoord; beslechting; bijlegging; genoegdoening; regeling; schikking; vereffening; vergelijk; verrekening
VerbRelated TranslationsOther Translations
avbetala afbetalen; afrekenen; vereffenen; verrekenen afrekenen; betalen; dokken
betala av afbetalen; afrekenen; vereffenen; verrekenen
göra upp betalen; effenen; egaliseren; vereffenen; verrekenen; voldoen
jämna ut vereffenen; verrekenen
klara upp betalen; effenen; egaliseren; vereffenen; voldoen ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen
slå sig ner effenen; egaliseren; vereffenen bezinken; genoegdoen; gesetteld zijn; koloniseren; settelen; vestigen
stadga sig effenen; egaliseren; vereffenen

Wiktionary Translations for vereffenen:


Cross Translation:
FromToVia
vereffenen befria; betala; infria; frikänna acquitterrendre quitte, libérer des dettes. Il se dit en parlant des personne et des choses.
vereffenen inreda réglertirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé.