Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. verstevigen:


Dutch

Detailed Translations for verstevigen from Dutch to Swedish

verstevigen:

verstevigen verbe (verstevig, verstevigt, verstevigde, verstevigden, verstevigd)

  1. verstevigen (consolideren)
    stärka; konsolidera
    • stärka verbe (stärker, stärkte, stärkt)
    • konsolidera verbe (konsoliderar, konsoliderade, konsoliderat)

Conjugations for verstevigen:

o.t.t.
  1. verstevig
  2. verstevigt
  3. verstevigt
  4. verstevigen
  5. verstevigen
  6. verstevigen
o.v.t.
  1. verstevigde
  2. verstevigde
  3. verstevigde
  4. verstevigden
  5. verstevigden
  6. verstevigden
v.t.t.
  1. heb verstevigd
  2. hebt verstevigd
  3. heeft verstevigd
  4. hebben verstevigd
  5. hebben verstevigd
  6. hebben verstevigd
v.v.t.
  1. had verstevigd
  2. had verstevigd
  3. had verstevigd
  4. hadden verstevigd
  5. hadden verstevigd
  6. hadden verstevigd
o.t.t.t.
  1. zal verstevigen
  2. zult verstevigen
  3. zal verstevigen
  4. zullen verstevigen
  5. zullen verstevigen
  6. zullen verstevigen
o.v.t.t.
  1. zou verstevigen
  2. zou verstevigen
  3. zou verstevigen
  4. zouden verstevigen
  5. zouden verstevigen
  6. zouden verstevigen
diversen
  1. verstevig!
  2. verstevigt!
  3. verstevigd
  4. verstevigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verstevigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
konsolidera consolideren; verstevigen
stärka consolideren; verstevigen aanscherpen; intensiveren; sterker maken; stijf maken; stijven; toespitsen; verhevigen; versterken