Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. zetelend:
  2. zetelen:


Dutch

Detailed Translations for zetelend from Dutch to Swedish

zetelend:

zetelend adj

  1. zetelend (woonachtig; gevestigd)

Translation Matrix for zetelend:

NounRelated TranslationsOther Translations
boende interne; inwonende; verblijven; woonomgeving
stannande stoppegeld
ModifierRelated TranslationsOther Translations
boende gevestigd; woonachtig; zetelend inwonende; stagiair
stannande gevestigd; woonachtig; zetelend

zetelen:

zetelen verbe (zetel, zetelt, zetelde, zetelden, gezeteld)

  1. zetelen (gevestigd zijn; resideren; gezeten zijn)
    vara etablerad
    • vara etablerad verbe (är etablerad, var etablerad, varit etablerad)

Conjugations for zetelen:

o.t.t.
  1. zetel
  2. zetelt
  3. zetelt
  4. zetelen
  5. zetelen
  6. zetelen
o.v.t.
  1. zetelde
  2. zetelde
  3. zetelde
  4. zetelden
  5. zetelden
  6. zetelden
v.t.t.
  1. heb gezeteld
  2. hebt gezeteld
  3. heeft gezeteld
  4. hebben gezeteld
  5. hebben gezeteld
  6. hebben gezeteld
v.v.t.
  1. had gezeteld
  2. had gezeteld
  3. had gezeteld
  4. hadden gezeteld
  5. hadden gezeteld
  6. hadden gezeteld
o.t.t.t.
  1. zal zetelen
  2. zult zetelen
  3. zal zetelen
  4. zullen zetelen
  5. zullen zetelen
  6. zullen zetelen
o.v.t.t.
  1. zou zetelen
  2. zou zetelen
  3. zou zetelen
  4. zouden zetelen
  5. zouden zetelen
  6. zouden zetelen
diversen
  1. zetel!
  2. zetelt!
  3. gezeteld
  4. zetelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zetelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
vara etablerad gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen

Related Words for "zetelen":