Summary
Swedish to Dutch: more detail...
-
röra sig:
-
Wiktionary:
röra sig → zich bewegen, bewegen, zich verplaatsen, verroeren
-
Wiktionary:
Swedish
Detailed Translations for röra sig from Swedish to Dutch
röra sig: (*Using Word and Sentence Splitter)
- röra: hoop; berg; bende; opeenhoping; gaan; zich begeven; betreffen; raken; slaan op; hutspot; rommel; rotzooi; troep; puinhoop; zooi; zootje; puinzooi; roeren; mixen; voelen; bewegen; aangaan; treffen; aanraken; bocht; gezeur; ontroeren; aanstippen; opstoken; beroeren; zich verplaatsen; mengelmoes; mengvoer; samenraapsel; allegaartje; verroeren; aanroeren; zich bewegen; kliederen; zitten aan; toucheren; aanstoken; mikmak; oppoken; even aanraken; afdankertjes; gemier; gerotzooi; geklieder; kliederboel; belang inboezemen; knoeierij; geflikflooi; zorg inboezemen; rondroeren; smerig spul
- avundas: benijden; misgunnen; niet gunnen
- brottas: worstelen; met iemand worstelen
- brännas: aanbakken
- dagas: dagen; aanbreken van de dag; lichten; licht worden
- finnas: zijn; bestaan; leven; existeren; gebeuren; plaatsvinden; voordoen; passeren; voorvallen; plaats hebben
- flockas: samendringen
- frodas: bloeien; floreren; goed lopen
- fäktas: schermen
- förbittras: verbolgen worden; bitter worden
- förenas: samenstromen
- förfäras: gruwelen; griezelen; gruwen
- förlängas: lengen
- förskräckas: schrikken
- försoffas: stagneren; op hetzelfde niveau blijven
- förstummas: verstommen; verstillen
- förstärkas: versterken; sterken; sterker worden
- försämras: verslechteren; erger worden; tanen; afrotten
- gnabbas: ruzieën; twisten; kibbelen; bekvechten; bakkeleien; hakketakken
- gruffas: vechten; kampen; matten; knokken; duelleren; bakkeleien
- splittras: springen; splitsen; klappen; ontploffen; exploderen; splijten; kloven; klieven; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteensplijten
- sprängas: springen; klappen; ontploffen; exploderen; opwaaien; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
- stegras: verhogen; hoger maken
- stärkas: versterken; sterken; sterker worden
- stötas: reppen; jachten; spoeden; jakkeren